Dit is toch die David over wie ze triomfantelijk gezongen hebben:
“Saul versloeg ze bij duizenden, David bij tienduizenden!”’ Toen riep Achis David bij zich en zei tegen hem:
‘Zo waar de HEER leeft, ik ben ervan overtuigd dat u te vertrouwen bent. Ik vind het een goede zaak dat u aan mijn veldtochten meedoet, want vanaf de dag dat u naar mij toe bent gekomen tot nu toe heb ik niets op u aan te merken gehad. Maar de andere stadsvorsten zijn het er niet mee eens, en daarom moet u naar huis teruggaan. Ga in vrede, en doe niets waar de Filistijnse stadsvorsten aanstoot aan zouden kunnen nemen.’ ‘Wat heb ik dan misdaan, heer?’ riep David uit. ‘Waarom mag ik niet deelnemen aan de strijd tegen de vijanden van mijn heer en koning? Al die tijd dat ik bij u in dienst ben, hebt u toch nooit iets op me aan te merken gehad?’ ‘Nee, ik weet het,’ antwoordde Achis. ‘Ik voor mij vertrouw u alsof u door God zelf gestuurd was, maar onze bevelhebbers zijn er fel op tegen dat u met ons ten strijde trekt. Morgenochtend vroeg moet u vertrekken, en de soldaten van uw heer die met u zijn meegekomen ook. Morgenochtend vroeg, zodra het licht wordt, moet u gaan.’ De volgende morgen vroeg ging David met zijn mannen terug naar het land van de Filistijnen. De Filistijnen zelf trokken op naar Jizreël.